1.6 de auto

 

Op 10 januari 1857 hoorde J. van Niftrik dat zijn moeder in Nijmegen was overleden. Hij was op dat moment in Goes en nam meteen

de veerboot naar Terneuzen.

Om vier uur ‘s ochtends vertrok hij van daaruit met de postkoets

naar het stationnetje van het Belgische Sint-Niklaas.

Vandaar treinde hij naar Moerdijk, waar de rails eindigden.

De stoomboot naar Rotterdam bleef wegens ijs aan de kade.

 

Voor het hoge bedrag ( in die tijd!! ) van 7,50 was iemand bereid

Van Niftrik over te roeien.

In een open kar kwam hij, via Dordrecht en IJsselmonde,

versteend aan in Rotterdam.

Daar kon hij nog juist de laatste trein naar Arnhem nemen.

Het traject Arnhem-Nijmegen legde hij te voet af

omdat er geen vervoer was.

Bij de Waal aangekomen kon hij aan de veerbel trekken wat hij wilde:

er verscheen niemand.

Ten einde raad pikte hij een bootje en roeide, tussen de ijsschotsen door, naar de overkant.

Inmiddels was het 12 januari geworden.

 

Zo’n halve eeuw later was de situatie veranderd.

Door de trein, stoomboot, stoomtram, fiets en auto waren de reistijden veel korter.

 

In 1850 had een reiziger gemiddeld nog 15 uur nodig om van Utrecht in Groningen of Maastricht te komen.

In 1870 was dat teruggelopen tot acht uur.

En in 1920 zelfs tot vijf uur.

 

Na de Tweede Wereldoorlog werd er hard aan uitbreiding van het wegennet gewerkt.

 

Ruim baan voor de auto

 

In 1896 kreeg de Leidenaar W.F. Hartrop toestemming

met zijn motorisch voertuig een proefrit te maken op de openbare weg.

Hij werd door enkele ingenieurs van de Rijkswaterstaat gecontroleerd.

De heren stelden wél strenge voorwaarden.

Binnen de bebouwde kom mocht Hartrop niet harder rijden

dan tien kilometer, daarbuiten kon het vijf kilometer sneller.

Bovendien moest hij bij tegemoetkomend verkeer zijn automobiel

aan de kant  zetten.

Fietsers, paarden, hondenkarren en voetgangers ruim baan geven.

 

De proefrit verliep zonder problemen.

 

In 1908 werden op de weg Amsterdam-Haarlem per etmaal gemiddeld twaalf auto’s geteld en reden er in geheel Nederland zo n 5.000.

 

Begin 21ste eeuw zijn er bijna zeven miljoen auto’s.

 

Twee automobielen in de Haarlemse binnenstad (1906).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 Op de foto uit 1906 twee automobielen in de Haarlemse binnenstad