De fietsketting

Trappers, ketting en versnelling

Op de eerste fietsen zaten de pedalen vast aan het voorwiel.

Als de pedalen een keer rond gingen, ging ook het voorwiel een keer rond.

Op vlakke wegen is dat niet erg. Maar als je bergopwaarts gaat of

tegen de wind in dan moet je stevig trappen.

De ‘veiligheidsfiets’ werd aangedreven door een ketting.

Aan dat principe is bijna niets meer veranderd.

De trappers en de ketting met tandwielen noemen we ook wel de aandrijving.

Hiermee wordt je spierkracht overgebracht op de wielen.

De trappers zijn met een stang (de crank) verbonden met het voorste tandwiel.

Een tandwiel is een wiel met een aantal tanden langs de buitenkant.

Op het achterwiel zitten ook een of meer tandwielen.

Over beide tandwielen loopt een ketting.

Als je de trappers ronddraait, gaat ook het achterwiel rond.

Het tandwiel aan de trappers is groter dan het tandwiel aan het achterwiel.

Hoe groter het voorste tandwiel ten opzichte van het achterste tandwiel, hoe minder inspanning het kost om vooruit te komen.

Moderne fietsen hebben meer tandwielen.

Je kunt dan kiezen of je ‘zwaar’ wilt trappen (bijvoorbeeld als je de wind in de rug hebt) of juist ‘licht’ wilt trappen (als je tegen de wind in moet of bergop).

Het voorste tandwiel (bij de trappers) is bijna altijd groter

dan het tandwiel bij het achterwiel.

Met een versnelling kun je ‘licht’ trappen.

Dat werkt als volgt: stel dat het tandwiel bij de trappers net zo veel tanden heeft als het tandwiel op het achterwiel.

Als je een keer met de trappers rond gaat dan gaat ook het achterwiel een keer rond.

Als je wel eens goed naar je eigen fiets hebt gekeken dan zul  je zien dat het voorste tandwiel meer tanden heeft (en groter is) dan het achterste.

 

Stel je nu voor dat het voorste tandwiel 50 tanden heeft en het achterste 25. Als de trappers een keer rond gaan dan zal het achterwiel in dezelfde tijd twee keer rond gaan.

Je kunt dit met een proefje zelf aantonen.

 

Materiaal:

  • een paar klosjes of kokers van verschillende dikte.

           Je kunt hiervoor garenklosjes of andere houten of kartonnen kokers    

           gebruiken.

  • een houten plank,
  • spijkers en elastiekjes.

 

Bevestig twee klosjes van verschillende dikte met een spijker op de plank en span een elastiekje rond de twee klosjes.

Zorg er wel voor dat het elastiekje een klein beetje strak staat.

Zet met een viltstift een merkteken op beide klosjes.

Draai nu aan het dikste klosje.

 

Je zult zien dat het dunste klosje sneller draait.

Als je naar een grotere versnelling schakelt dan verplaats je de ketting naar

een kleiner tandwiel. Je moet dan steviger trappen

om op gang te komen.

Als je eenmaal rijdt hoef je juist minder hard te trappen.

Tandwielen worden in motoren, horloges en speelgoedauto's gebruikt om beweging door te geven.

Wanneer één tandwiel draait, komen automatisch ook de andere tandwielen

in beweging

Een klein tandwiel draait sneller rond dan een groot.

Zo kan een snelle beweging omgezet worden in een trage of omgekeerd.

 

Bij de oude fietsen ging het wiel één keer rond bij een rondje met je trappers.

Door versnellingen kun je dat veranderen.

Je kunt in een lage versnelling veel rondjes trappen,

terwijl je wiel niet zo snel draait.

 

In een hoge versnelling kun je juist langzamer trappen, terwijl je wiel heel snel draait.

Dat is handig bij afdalingen en met wind in de rug.

Kijk eens naar bovenstaande tekening.

Het voorste tandwiel, dat bij de trappers zit, heeft 54 tanden.

Het achterste tandwiel dat bij het achterwiel zit, heeft er 27.

Als de ketting voor een nieuw tandje grijpt, doet hij dat achter ook.

Snap je dat als je een rondje getrapt hebt van 54 tandjes het achterste tandwiel al twee keer rond gegaan is?

 

Een tandwiel draait altijd net andersom als het tandwiel waar het tegenaan ligt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb